Het zit me tot hier. Als nog één collega aan me vraagt hoe oud ik ben, geef ik ze de volle laag. ‘Driehonderd. En ik kan je zeggen, de wereld was heel wat rustiger toen in dat hele Amerika slechts een paar indianen zaten. Nu goed? Wat denk je zelf, graftak!’
Niet letterlijk natuurlijk. Ze zouden zich rot schrikken. Weten zij veel dat ze al de triljoenste collega zijn van boven de veertig die het eens even lekker over mijn leeftijd wil hebben. Leeftijd lijkt een onschuldig gespreksonderwerp Net als van welke bloemen je houdt, je ex-studierichting of je kinderwens. Lekker neutraal en geschikt voor kleurloze conversaties.
Aanvankelijk vond ik het wel leuk om te werken met allerlei generaties door elkaar. Je hoort nog eens wat anders dan ‘Ik ben zo brak, gister was briljant’. Aan de lunchtafel op kantoor gaat het over partners die campings openen, elektrische fietsen, kinderen die leren lezen of de opening van het bronstseizoen van de herten.
En die collega’s op leeftijd zijn natuurlijk super fijn met al hun ervaring met werk, en leven in het algemeen. Ik leer me suf. Maar als ik me heel even niet opstel als een snuffel stagiaire die alleen maar informatie opsponst, moet het gelijk over mijn leeftijd gaan. Als ik me nuttig probeer te maken door iets te doen wat ik kan, krijg ik meteen een opmerking die het midden houdt tussen jaloezie en een vertedering. Variërend van de verbaasde ‘Echt?’, via het nostalgische ‘Och, ja! Toen ik zou oud was…’, tot het passief agressieve ‘Jaaaaa, ja. Vandaar.’
Als ik bijvoorbeeld uitleg hoe je de instellingen van je beeldscherm aanpast, duurt het niet lang voor de digitale-generatie-opmerking valt: ‘Fijn hè, die jonge lui die technologie tenminste wél snappen. Ik snap dat niet hoor.’
Weet je wat ík niet snap?! Dat mensen van boven de veertig nog steeds blijven ontkennen dat computers een deel van hun leven zijn. Computers, internet, mobieltjes: ze bestaan langer dan een week hoor. En ik en al mijn leeftijdsgenoten hebben net als alle andere wereldbewoners die devices óók moeten leren bedienen. Maar nee, mijn generatie heeft zo’n geluk dat ze opgegroeid zijn in het digitale tijdperk.
Op een ochtend sprak ik met een collega over hoe laat de wekker gaat. Nog zo’n fijn, veilig onderwerp. Mijn wekker gaat om acht uur. En dan lukt het me doorgaans om keurig om negen uur op kantoor te zijn. Collega’s, met kleine kindjes die al vanaf half zes hysterisch wakker doen, vinden acht uur uitslapen. Volkomen begrijpelijk. Maar deze specifieke collega is kinderloos. En toch was zijn reactie: ‘Acht uur?! Ja, maar jij bent nog half een student.’ Waarna hij me een schouderklopje gaf.
Enfin, ik heb er dus even genoeg van aanhoren hoe buitengewoon jong ik ben, aanhoren wat er allemaal wel en niet deugt aan mijn generatie en beleefd te knikken. Ik besloot mijn leeftijd dan maar te omarmen en het eens flink uit te buiten. En wat doet een net-geen-student-meer met een amper-een-uitkomen-te-noemen-loon op vrijdagavond? Precies. Stappen. Je jeugd geven aan drank, seks en rock and roll.
Tegen de tijd dat mijn vriendin Hélène (net-dokter) klaar was met haar dienst (‘de ambulances bleven komen’) had ik al een goed aantal borrels op en togen we samen de stad in. Om mijn generatie-agressie af te reageren, besloten we ergens heen te gaan waar we de oude lui eens lekker onze jeugd onder de neus konden wrijven. En waar kan dat beter dan in een oude lullenclub als de North Sea Jazz Club?
Er klonk goede muziek en Hélène en ik namen beslag op de dansvloer en danste erop los. Niet het met de schouders schokken zoals de in tweed jasjes gehulde oude kakkers. Niet idioot en ongecontroleerd met de armen zwaaien en het lijf schudden, zoals een paar verlepte hippies (Hallo, Woodstock is al 47 jaar afgelopen, hoor). Niet eigenlijk te moe om op je benen te staan, wiegend met de heupen, zoals de jonge ouders. Maar dansen zoals alleen twintigers dat kunnen: gepassioneerd, met twinkelende ogen, stralend witte tanden, vol van de eigen potentie, vitaal en ontiegelijk sexy. Oh, to be young!